home > Onze procedures > Complicaties in de procedure > Faillissement van de tegenpartij
Als uw wederpartij in een procedure failliet gaat, kunnen zich verschillende mogelijkheden voordoen al naar gelang uw situatie:
> er is nog geen procedure, maar u wilt er een starten
> u bent eiser in een lopende procedure
> u bent verweerder in een lopende procedure
> u bent eiser en verweerder
> korte samenvatting van de meest voorkomende situatie
Hieronder worden ze kort toegelicht.
Op grond van artikel 25 lid 1 en 26 Faillissementswet kunt u geen procedure starten tegen uw failliete wederpartij, behalve als uw vordering geen voldoening uit de boedel ten doel heeft.
Wilt u een vordering verhalen op de failliete boedel van uw wederpartij, dan moet u die vordering ter verificatie indienen bij de curator (zie hierna).
Gelet op artikel 29 wordt een lopende procedure geschorst (komt stil te liggen) door het faillissement van uw wederpartij, de verweerder.
In deze situatie ontvangt u als eiser meestal een brief van de RvA waarin gevraagd wordt of u de procedure wilt intrekken vanwege het faillissement. Zo ja, dan wordt overgegaan tot afrekening. De reeds door de RvA gemaakte kosten worden dan verrekend met de door u gestorte waarborgsom en het restant wordt aan u overgemaakt.
Omdat er in een faillissement meestal weinig overblijft nadat de schuldeisers met voorrechten (belastingdienst, hypotheekhouders, pandhouders) betaald zijn, kan het verstandig zijn de vordering in te trekken.
Trekt u uw vordering niet in, dan verdwijnt de zaak meestal voor lange tijd in de ijskast. Op de verificatievergadering komt vast te staan of uw vordering door de curator of een andere schuldeiser wordt betwist.
Wordt uw vordering niet betwist, dan wordt deze geplaatst op de lijst van de erkende schuldvorderingen. Is er in het faillissement geld aanwezig, dan worden eerst de schuldeisers met voorrechten voldaan en krijgt u vervolgens een uitkering uit de boedel in overeenstemming met de omvang van uw vordering ten opzichte van die van alle andere schuldeisers die nog niet zijn voldaan (de zogenaamde ‘concurrente crediteuren’).
Wordt de vordering wel betwist dan volgt er een zogenaamde renvooiprocedure, waarin beslist wordt of uw vordering standhoudt. Zo ja, dan wordt deze alsnog op de lijst van erkende schuldvorderingen geplaatst en wordt verdeeld als hiervoor omschreven.
Als de zaak reeds in staat van wijzen is (arbiters beraden zich reeds over de uitspraak), dan geldt het voorgaande niet en wordt gewoon vonnis gewezen (artikel 30 lid 1 Faillissementswet).
Gelet op artikel 27 Faillissementswet wordt een tegen u aangespannen procedure niet automatisch geschorst, maar loopt door totdat de curator in de gelegenheid is geweest te kiezen of hij de procedure wil voortzetten.
Volgens de faillissementswet dient u zelf de curator te vragen of hij de procedure overneemt. Onderneemt u niets, dan loopt de procedure gewoon door tussen u en de failliete partij. De curator en de boedel zijn dan niet gebonden aan de uitspraak. U procedeert dan dus voor eigen rekening, ook als u gelijk krijgt. De failliete partij kan immers niet betalen en de curator hoeft niet te betalen.
Als de eiser failliet gaat, vraagt de RvA per brief aan de curator of deze het geding wil overnemen. Doet hij dat niet, dan vraagt de RvA bij brief aan u als verweerder of u ontslag van de instantie wilt. Daarbij wordt dan door de RvA een eind gemaakt aan de procedure zonder dat over de vordering wordt beslist. De RvA is hiertoe echter niet verplicht: de verantwoordelijkheid blijft bij u.
Neemt de curator de procedure over dan komt het dossier (en dus ook het vonnis) op naam te staan van u en de curator q.q., als vertegenwoordiger van de failliete boedel. Een eventuele kostenveroordeling van de curator q.q. is een boedelschuld. Boedelschulden worden uit de boedel betaald voordat de overige schuldeisers iets ontvangen.
Zoals hiervoor is uitgelegd, kunt u niet zomaar een vordering instellen tegen de failliet. U mag echter onder de hierna omschreven voorwaarden wel uw vordering op hem verrekenen met een vordering die hij op u heeft (denk aan conventie en reconventie). In faillissement is de verrekeningsbevoegdheid ruimer dan daarbuiten, zie artikel 53 Faillissementswet.
De aannemer is een procedure tegen u begonnen, u hebt een eis in reconventie ingediend en de aannemer gaat failliet.
Neemt de curator de procedure van de aannemer over, dan loopt deze door. Uw vordering wordt dan meegenomen bij wijze van verweer. Als dat verweer slaagt, zal uw vordering worden verrekend met die van de curator. Als uw vordering hoger is dan die van de curator, kunt u het meerdere niet toegewezen krijgen. Wordt de curator in het ongelijk gesteld, dan is zijn proceskostenveroordeling een boedelschuld.
Eventueel nodige aanvullingen op de waarborgsom worden in zo’n situatie meestal eerst aan de curator gevraagd. De waarborgsom wordt normaal gesproken immers gevraagd aan de eisende partij en na het faillissement is de reconventie alleen nog van belang als verweer (zie hierboven). Dat betekent dat de eventueel reeds van u gevraagde waarborgsom niet zal worden gebruikt om de kosten van de RvA, ontstaan na het faillissement van de aannemer, te verrekenen. Wat van de waarborgsom over is, zal dus aan u worden gerestitueerd. In het vonnis wordt een uitspraak gedaan over de kosten. Die uitspraak leidt tot een boedelschuld als de curator ongelijk krijgt.